s.a.h. samer
home  |  proza


Edelachtbare



EDELACHTBARE

EEN BEETJE TONEEL

Spelers

Hij
Hij

Scène I

(Als het doek opgaat is het donker. Het blijft een poos donker. Het licht gaat aan. Hij ligt op een matras, zijn gezicht naar het publiek, zijn ogen dicht. Hij staat achter hem, aan het hoofdeinde van het matras. Hij kan hem niet zien.)

- (hard) Edelachtbare!

- ...

- Edelachtbare, word wakker!

- (zacht) Wat?

- Word wakker edelachtbare. Het is tijd.


- (zachter nog) Tijd?

- De sollicitatiebrief!

- (Mompelt iets onverstaanbaars.)

- (verzucht) Ah, niet weer...

- (ineens wakker) Zei je iets?

- Niets nee, ik zei niets. Edelachtbare u moet wakker worden. De drie maanden zijn voorbij... de brief. U heeft het beloofd.

- Brief hè... ja.. de brief... Nou breng me wat melk... en chocolade... ik heb zin in chocolade en melk.

- Chocolademelk?

- Nee chocolade én melk. Chocolade en melk.

- Ja... als ú nou eens opstond...

- Ja, ja... Ik moet rusten... Ik heb al maanden niets gedaan... Ik ben het verleerd...

- U... u stelt zich aan.

- Wat?! Ik? Hoe durf je... Ik denk na... Zou je ook moeten proberen... Het is ... eu... Het is... nou ja... je moet het maar eens proberen... om te zien... voor jezelf bedoel ik...

- Ja ja ...

- Nee dus... Ja ja is nee.

- Ehum.

- Het is net wiskunde. Wiskunde, ja...

- U weet, edelachtbare, dat als u die brief niet schrijft...

- Inderdaad, ik schrijf al een tijd niets meer...

- Concentreer u!

- Ja ja ik hoor je! Hahaha... snap je hem! Nee, ja, echt, ik hoor je... Maar ik schrijf al een hele tijd niets meer... En het eerste wat ik zou moeten schrijven na die maanden is een brief?!

- Dan schrijft u eerst maar iets anders. Daarna schrijft u de brief.

- Krijgen we dat weer.

- Wat is daar nou weer mis mee? U wilt de brief niet eerst schrijven; dan schrijft u toch eerst wat anders, daarna schrijft u de brief.

- Je weet heel goed dat ik niet kan schrijven. Anders had ik toch geen dagen.... dagen? Weken... Hoelang heb ik al niets meer geschreven?

- U weet het beter dan ik.

- Ik schrijf toch niet in het geniep.

- U schrijft niet!

- Ik heb mijn redenen.

- ...

- Dat weet je heel goed. Ik heb mijn redenen.

- Dan rest u enkel de brief.

- "Dan rest u enkel" ... "dan rest u enkel"... noem je dat nou taal?

- U moet het uzelf vragen ben ik bang.

- Weer zoiets...

- Nu verdoet u mijn tijd.

- Tijd... ha! Toen ik jong was, en dat weet je, wilde ik weleens dichten... Ik zei van die dwaze dingen over tijd:  "Zijn is tijd". Of:

"Tijd heeft ogen
die je zien
ongezien volgen ze je
op een dag buigt het voorover
met een glimlach in de ogen
en..."
(tijd)
Ach van die dingen zei ik dan... Tijd ja, tijd...

- Ik begrijp met de dag beter waarom u gestopt was...

- Pas op! Ik hoor je, jij ondankbare. Ik heb je gemaakt...

- Goed, goed, begint u daar alstublieft maar niet over.

- Goed dan. Zeg, hoe laat is...

- Tijd om op te staan.

- Is het al zo laat?! Dat dacht ik al... ik voelde me al moe... Ik zou moeten rusten...

- U bent nog niet eens opgestaan!

- Nee nee.. maar ook dat is vermoeiend... Dat weet jij niet... jij springt als de wekker kraait...

- Niet zo dramatisch; u weet dat het niet waar is.

- Goed dan... Wat stel jij nou voor?

- Dat u die brief schrijft.

- En behalve dat?

- Dat u zich scheert.

- Wat nog meer?

- Er zijn wat mensen die u zou moeten spreken, dus...

- Dus gaan we vandaag niet eten als ik het goed begrijp?

- Waarvan?

- Waarvan wat?

- Waarvan moeten we eten? Alles is op, u weet dat...

- Er zijn resten.

- Resten?

- Resten, resten zijn er altijd... Ga maar kijken.

- Kijkt u zelf maar, ik heb geen zin.

- Goed, goed.. ik kijk straks.

- En nu?

- Ik zou me moeten concentreren op de vraag waarom ik niet schrijf. Ik zou daarover moeten schrijven.

- ...

- Het is zoals je weet niet iets subjectiefs.

- (verzucht) Daar gaan we weer.

- Ik schrijf niet omdat er niet geschreven kan worden. Maar ik zou misschien kunnen uitleggen waarom er niet geschreven kan worden. Ik zou dat in ieder geval moeten opschrijven...

- ...

- Maar dan zou het natuurlijk niet meer kloppen dat er niet geschreven kan worden... Ik zou dan voor niets hebben geschreven wat ik geschreven heb.

- ...

- Maar dat zou weer betekenen dat er geschreven kan worden. Wat helemaal niet kan. En dat is niet iets subjectiefs...

- ...

- Ik word hier zo moe van...

- En niet van uzelf?

- Wat zeg je?

- Niets.

- Je ziet mijn probleem toch wel. Ik bedoel... het is niet alleen mijn probleem...

- Niet alleen uw probleem?

- Nee nee, het is niet iets subjectiefs.

- Waarom laat u het niet aan iemand anders over dan?

- Dat kan toch niet! Ik zit vast.

- Maar het is niet alleen uw probleem zegt u zelf.

- Dus?

- Dus zouden anderen er ook mee moeten zitten.

- Klopt. Maar dat doen ze niet.

- Waarom niet?

- Dat vraag je aan mij?

- Waarom niet?

- Vraag het hen...

- ...

- Dacht ik al... Nu dan, ontbijt?!

- Het is drie uur 's middags en we hebben geen brood.

- Dan moet ik naar buiten.

- ...

- Maar... maar ik kan niet naar buiten. Ik zou me eerst moeten scheren.

- Dan gaat u zich scheren.

- Dan is het al te laat.

- Dat valt best mee.

- Nee, nee, niet vandaag... Ik kan vandaag niet naar buiten. Ik ga... overmorgen... morgen ga ik rusten. Overmorgen word ik vroeg wakker... ik ga dan naar buiten, nee nee, ik ga me dan eerst scheren en daarna naar buiten... En dan, dan heb ik nog alle tijd om dingen op een rijtje te zetten...

- En morgen?

- Morgen rust ik.

- Van wat?

- Ik moet rusten... Ik heb dat nodig...

- Maar vandaag dan?

- Vandaag is al verloren.

- U heeft anders nog heel veel tijd.

- Nee, nee, vandaag is verloren... Ik kan echt niets meer doen vandaag.

- U zou wat van uw werk kunnen herlezen vandaag.

- Zou kunnen ja. Het zou goed zijn om wat van mijn werk te herlezen.

- Zal ik u uw schriften brengen?

- Nu? Ach nee, dat kan toch niet zomaar. Dat gaat niet. Ik ben nu totaal onvoorbereid... Stel, dat ik iets wil veranderen. Ik heb niets bij me...

- Ik breng u een pen, een rode pen.

- Nee, nee, het is niet alleen dat. Ik lig nu hier zomaar. Dat soort dingen hebben een werkplek nodig. Ik zit niet aan mijn bureau...

- Dan breng ik u eerst daarheen.

- Ik kan prima zelf bewegen. Ik ben... ik ben nog steeds jong.

- Hahaha...

- Wat is er zo grappig?

- Nee, niets, exuseer mij. Ik luister.

- Ik wou zeggen: ik kan zelf wel naar mijn bureau.

- Dan gaat u alvast. Ik breng u uw schriften en een pen. Een rode pen.

- Niet zo snel, niet zo snel. Dat gaat niet zomaar. Ik moet mijn bureau eerst opruimen. En dat kan ik niet meer vandaag. Want vandaag is al verloren. Voor alles is het vandaag al te laat. Ik kan beter wachten tot overmorgen. Want morgen rust ik. Overmorgen ga ik vroeg wakker worden, me scheren, naar buiten, dan de tijd nemen om alles op een rijtje te zetten. Daarna ga ik mijn werkplaats opruimen!

- (Mompelt iets onverstaanbaars.)

- Wacht even. Wacht, wacht. Waarom zou ik ook alweer mijn werkplek gaan opruimen overmorgen?

- Om de tijd goed te benutten en wat werk van u te herlezen, vandaag.

- Dat kan niet!

- (mompelt) Vertel mij wat.

- Nee, nee, dat kan niet. Ik heb ergens een fout gemaakt.

- Weet u wat, edelachtbare. Laat maar zitten...

- Ho ho! We zijn niet op straat.

- Op straat zult u eindigen!

- Haha! Jij onderschat me jongen... Ik? Nooit... Vooruit nu, wat eten we vandaag?

- Dit gesprek hebben we al gevoerd.

- Waar is dan mijn chocolademelk?

- U wou geen chocolademelk. Chocolade wou u, en melk.

- Oh... Maar, ik hoef maar chocolademelk.

- Nee.

- Nee?

- Chocolade en melk? Dat heeft u al gevraagd.

- Kan ik mijn bestelling nog wijzigen?

- Nee.

- Waarom niet?

- Omdat u al besteld heeft.

- Vanzelfsprekend. Als ik mijn bestelling wil wijzigen moet ik al besteld hebben...

- U heeft gelijk.

- Dus?

- Niets.

- Nee?

- Nee, u heeft gelijk, maar dit is een bijzonder geval. Het spijt me, ik kan er niets aan doen.

- Ok.

(Hij loopt weg en komt terug met een glas melk en een stuk chocolade op een bord.)

- Ah, ja, bedankt.

- En nu?

- Nu ga ik de brief schrijven.

- Wat?!

- Grapje.

- ...

- Ach vandaag is toch al verloren. Kijk maar...

- Edelachtbare het gaat al maanden zo.

- Al jaren.

- Jaren?

- Vóór jouw tijd ging het ook zo.

- Maar... maar dat is toch niet goed.

- Niet dat woord!

- Ok, ok... Mijn excuses. Dat was niet zo handig van mij.

- ...
 We draaien.

- Ik voel niets.

- In cirkels.

- Nee nee, niks...  ik voel niks.

- Niets.

- Ook niet nee.

- Figuurlijk.

- Wat?

- Laat maar.

- ...

- Zouden we niet iemand kunnen opzoeken? Het is zo lang gelden dat ik iemand gezien heb.

- U hebt daar zelf voor gekozen.

- Misschien...

- Het is zo.

- Had ik dan ongelijk? Ze zijn allemaal middelmatig, oninteressant en conventioneel... En bovendien saai.

- Nee dat zijn ze niet allemaal.

- Niet?

- Nee en u weet het heel goed.

- Goed dan gaan we er op uit; we gaan mensen zien.

- Dat kan niet.

- Want?

- Want zij vinden u saai, conventioneel, oninteressant...

- Onzin!

- U weet dat het zo is.

- Dat wat zo is?

- Dat ze dat van u denken.

- Dat komt omdat ze niet zien...

- Laat ze zien dan!

- Onmogelijk. Ik zoek een methode, maar...

- Maar?

- Ik weet het niet...

- ...

- Denk je dat ik middelmatig ben?

- Mag ik vrij antwoorden?

- Nee.

- ...

- Heerlijk die chocolade! Weet je wat... Ik doe een dutje. Dan ga ik de resten zoeken.

- Resten?

- Wou jij dan niet eten vandaag?

- ...

(Draait zich om op zijn matras, van het publiek af. Lichten dimmen, gaan uit. Tijd.)

- (Hij roept, hard, en spreekt snel. Als hij roept gaat het licht meteen aan.) Edelachtbare!

- (Schrikt wakker en roept verschrikt.) Wat?!

- ...

- Wat, wat is er? Hebben we iets gewonnen?

- Zoals wat?

- Geld.

- Oh.

- Dat zou mooi zijn.

- Nee, niets.

- Niks?

- Niets.

- Hm...

- ...

- Maar wat is er dan?

- Is er iets dan?

- Ja, je hebt me wakker gemaakt.

- Nee, u droomde.

- Hoe laat is het dan?

- Vroeg nog.

- Dat kan niet.

- Want?

- Het was toenstraks al te laat.

- Dus? Nu is het nog vroeg.

- Onmogelijk.

- Overmorgen.

- Overmorgen wat?

- Wij zijn.

- ... (Kijkt niet begrijpend het publiek aan.)

- ...

- Wanneer zijn we dan?

- Wij zijn overmorgen.

- Ten opzichte van wat?

- Van eergisteren.

- Al?!

- Ja.

- Maar dat wil zeggen...

- Dat u anderhalve dag heeft geslaapt.

- Geslapen.

- Ook dat.

- Dat kan niet.

- U doet het.

- Niet slecht.

- Helemaal niet.

- En nu?

- Scheren.

- Wat?

- U zei eergisteren dat u overmorgen zou gaan scheren.

- Waarom zou ik het dan nu moeten doen?

- Omdat u het eergisteren zei.

- Ik zie niet...

- Het is overmorgen!

- Ah zo.

- ...

- Scheren dus. En dan?

- En dan naar buiten om iets te eten te zoeken.

- Hebben we dan geen resten?

- Van wat?

- Van eergisteren.

- Nee, want we hebben toen niets gegeten.

- Er zijn altijd re...

- Scheren dus!

- En dan naar buiten.

- En dan naarbuiten.

- En dan?

- Dingen op een rijtje zetten.

- Als een rijm?

- Vraagt u het mij?

- Nee.

- ...

- En dan?

- Dan zou u iets kunnen gaan schrijven voor de verandering.

- Niet zo cyclisch.

- Cynisch.

- Circlisch, terugkerend...

- Terugkerend?

- Ik kan niet schrijven.

- Maar misschien kunt u zich wel scheren.

- Wat heeft het voor zin als ik niet kan schrijven.

- Dat zou u helpen werk te zoeken.

- Ik wil niet werken.

- En ook niet eten?

- Ach! Dat zei mijn moeder ook altijd.

- U zult verhongeren.

- Nou ik lust anders wel wat spinazi met worst.

- U heeft pech, ik ben de kok en de keuken is leeg.

- Ik wacht wel.

- Waarop?

- Op een andere kok.

- Er is niemand anders.

- Er is altijd iemand anders.

- Altijd?

- Nou meestal dan.

- (Mompelt iets onverstaanbaars.)

- (Mompelt iets onverstaanbaars.)

- Zei u iets?

- Ik zei dat dit onverdraaglijk wordt.

- De honger?

- Mijn leven. Mijn leven wordt onverdraaglijk. De druk is te groot.

- Druk? Welke druk? U onderneemt niets, u voert niets uit...

- Daarvoor ben ik ook niet gemaakt.

- Niemand is daarvoor gemaakt

- Jawel; de anderen.

- De anderen ook niet.

- Dat weet ik zomaar niet.

- Zij denken van niet.

- Dat is niet mijn fout.

- En de oplossing?

- Voor wat?

- Voor uw situatie.

- Ik zou mensen moeten hebben die voor mij werken. Als ik voorzien ben, heb ik niets meer nodig. Ik kan dan met rust worden gelaten... Ik zal dan ook niemand lastigvallen. Ik zou de tijd hebben om iets te creëren.

- U heeft nu genoeg tijd.

- Maar geen rust; ik moet dit doen, ik moet dat...

- ...

- Of een zak geld. Als ik een zak geld zou hebben waar het geld nooit opraakt...

- Absurd!

- Maar niet absurd om te werken?
Iedere dag op tijd opstaan. Op tijd, hoor je dat? Op tijd! Wat betekent dat nou eigenlijk "op tijd"? Waarom heet het "op tijd"?
(korte tijd)
Iedere dag zich moeten scheren... En het ergste nog: iedere dag urenlang bezig zijn met iets onzinnigs...

- U zou iets zinnigs kunnen gaan doen.

- Er valt niets zinnigs te doen.

- Dan is het misschien niet zo erg om iets onzinnigs te doen.

- Dat is niet zo. Het blijft erg om iets onzinnigs te doen. 

- U zou wel verlost zijn van heel veel zorgen.

- Is dat zo?

- Ja, in ruil voor wat tijd.

- In ruil voor wat tijd hè...

- Ja, in ruil voor wat tijd. En bovendien zou u naast uw werk kunnen gaan schrijven.

- Naast mijn werk ook nog eens gaan schrijven! Hoor je dat?!

- U zou niet de eerste zijn.

- Ik zou doodop zijn na mijn werk, ik zou moeten rusten.

- U rust nu al te veel. U zou dan juist meer energie hebben.

- Energie?

- Ja, energie, van het bezig zijn.

- Energie van het bezig zijn hè... Gaat dit niet in tegen de wetten van de natuur? Van bezig zijn verlies je juist energie.

- En krijg je nieuwe energie.

- Zomaar, voor niets?

- Nee, voor het bezig zijn.

- Nou als dat zo is, waarom kan dan niet iedereen bezig gaan zijn en mij met rust laten? Zij zouden energie krijgen en ik mijn rust. Wat mij betreft krijgt iedereen de energie!

- Het is zinloos om met u te praten edelachtbare.

- Ja, ik merk dat ook.

- Probeert u toch redelijk te zijn.

- Als iedereen nou doodging hoefde ik niet te werken.

- Schrijft u dat maar op.

- Wat?

- Waarom schrijft u dat niet op?

- En dan?

- En dan wat toneel eromheen schrijven.

- Schrijven is uitgesloten.

- Anderen schrijven ook.

- Die krijgen daar misschien energie van. (Lacht om zijn eigen grap.)

- ...

- Schrijven is uitgesloten, uitgesloten... onmogelijk... om te schrijven moet je denken.

- Dan denkt u toch.

- Uitgesloten!

- Het denken is uitgesloten?

- Helemaal!

- Want?

- De contradicties!

- De contradicties?

- Zeker.

- Kun u dat uitleggen?

- Nee.

- Want?

- Ook daarvoor moet je kunnen denken.

- En dat is uitgesloten?

- Juist.

- Helemaal duidelijk.

- Zie.

- Waar?

- Daar, daaronder.

- Onder? Ik zie niets.

- Ik zie ruimte. Ruimte voor een afspraak.

- Een afspraak?

- Zeker.

- Ik luister.

- Jij gaat me papier brengen, en een pen. Een zwarte pen.

- Dan ga ik die brief schrijven terwijl jij de resten gaat zoeken.

- Maar er zijn geen re...

- Dat is de afspraak!

- Afgesproken.

- Zo is dat.

(Hij loopt weg en komt terug met wat vellen papier en een pen.)

- Voila.

- Nu dan.

- Ik ga zoeken.

- Doe dat maar.

- Terwijl u gaat schrij...

- Ik schrijf terwijl jij zoekt.

- Dat is de afspraak.

(Hij loopt weg. Hij kijkt het publiek aan, legt pen en papier naast zijn matras, waar het publiek ze kan zien, gaapt, draait zich om, van het publiek af, en valt in slaap. Het licht gaat uit. Het blijft een poos donker. Hij komt terug, iets onvertaanbaars mompelend. Het licht gaat aan.)

- (hard) Edelachtbare!

- ...

- Edelachtbare, word wakker!

- (zacht) Wat?

(doek)