s.a.h. samer
home  |  proza


0.0



0.0 Woorden ter inleiding

Dit is een verslag van de geboorte van een verlangen en van een zoeken naar het ontwijfelbare. Als verslag zelf is het een zoeken opnieuw…
Wie zoekt, is op weg.
De weg die ik neem is de twijfelweg.
Waarom de twijfelweg?
Omdat vragen “waarom de twijfelweg?” een stap is op de twijfelweg…


 
Deel I
Twijfel


 
Hoofdstuk 1
Manifestatie van mijn twijfelen; een abstractie



1.0 Preliminaire mijmeringen

Wat moet ik doen?

Moet ik wel iets doen?
Ja!


1.1 De weifeling

Zolang ik in leven ben en wil blijven moet ik handelen.
Dit besef ervaar ik als een uitnodiging tot handelen die van het leven uitgaat, mits ik voor deze uitnodiging reeds ontvankelijk ben. In mijn weigering te handelen echter, ervaar ik dit besef als de drukkende hand van het leven die me tot handelen dwingt.
Wil ik leven dan weet ik dat ik tot handelen ben uitgenodigd, dat ik handelen moet. Maar zolang de tijd niet dringt kan ik toch veinzen te denken “moet ik wel iets doen?” Dit veinzen is een moment van luchtige aarzeling, een bewustzijn van een tijd die zich voor me opent. Een tijd waarbinnen ik tot de wil te handelen komen mag. Dit is de weifeling.
De weifeling is een vorm van onwaarachtigheid die ik me permitteren kan zolang de tijd niet dringt. Maar de tijd dringt uiteindelijk altijd. En ik weet: wil ik niets dan zal ik ergens toe worden gedwongen.
Handelen moet ik dus, maar hoe?  
De hand die me uitnodigend wordt gereikt of die me tot handelen dwingt, wijst me niet de handeling die ik kiezen moet. Dus eenmaal tot het besluit gekomen te willen handelen, of ertoe gedwongen, doemt de vraag op “wat moet ik doen?”

1.2 Het twijfelen

Ik weet dat er moet worden gehandeld.
Met andere woorden: ik voel dat de ruimte die me in de tijd was gegund om weifelend te verblijven zich sluit. De tijd dringt en ik moet iets doen. Maar om zelf te kunnen kiezen wat ik doen zal, heb ik tijd nodig; meer tijd.
Ik moet tijd rekken.
De uitgerekte weifelingtijd is de twijfeltijd. De twijfeltijd is de ruimte waarin twijfelen mogelijk is, en waar ik me afvraag “moet ik dit doen of dat?”
Met het besef dat er gehandeld moet worden komt dat van de menigvuldigheid van mogelijke handelingen. Iedere mogelijkheid kent immers haar negatie; ik kan iets doen maar het ook laten. En als ik niet tot een handeling gedwongen wil worden kan ik niet kiezen om niets te kiezen. Kiezen om iets niet te doen betekent dus iets anders moeten kiezen.
Maar hoe moet ik tussen de vele mogelijke handelingen kiezen?
Ik wil kiezen maar weet niet wat. Ik kan niet alles kiezen. Ik kan ook niet iets kiezen en het niet kiezen.
Om te kiezen moet ik eigenlijk verkiezen.
Verkiezen is iets kiezen boven iets anders en wel met een bepaalde reden, op een bepaalde grond.
Ik kan iets verkiezen op persoonlijke grond. Ik kan dus iets prefereren.
Ik kan iets verkiezen op gemeenschappelijke grond. Ik kan me dus aan een traditie houden.
Maar hoe moet ik kiezen tussen persoonlijke en gemeenschappelijke grond?
Ik moet een grond hebben om één van die gronden te kunnen verkiezen.
Maar die nieuwe grond kent ook een negatie… er is altijd een andere grond. Op welke grond moet ik dus kiezen tussen deze of die grond…
De vele mogelijke keuzes lijken mij even zwaar. De vele mogelijkheden doen mij duizelen… ik ben moe, en verlies de moed…

1.3 De wanhoop

Uit de menigvuldigheid van mogelijke keuzes er één verkiezen lukt mij niet. Alle keuzes lijken mij even zwaar. En toch moet ik kiezen, want de tijd houdt nimmer op te dringen. Ik moet vooruit…
Het lukt niet.
Vooruitgaan gaat niet.
In de wanhoop word ik onder het gewicht van de vele mogelijke keuzes bedolven. Ik kom tot stilstand wijl ik word verteerd door de wetenschap dat ik niet stilstaan blijven kan.

 


Hoofdstuk 2
Twijfelend filosoferen



2.0 Opheldering vooraf

Waar het in het vorige hoofdstuk ging om een abstractie van hoe een persoonlijk twijfelen zich in een leven manifesteren kan, gaat het hier om het schetsen van hoe in het algemeen de incorporatie van het twijfelen in het filosoferen geschieden kan.

2.1 Filosofie, wijsheid en waarheid

Filosofie is de naam van een gang. Een filosoof gaat, door begeerte gedreven, zijn gang. Zijn gang is zijn zoeken, zijn zoektocht en daarvan het verslag, als hij dat nalaat.
Het zoeken van de filosoof is van zijn denken de maat, zijn zoektocht zijn leven, zijn verslag wat hij eventueel achterlaat.
Wat wordt begeerd is wijsheid. En omwille daarvan wordt waarheid gezocht.
Wat ontwijfelbaar is noem ik waarheid.

2.2 Het scepticisme

Scepticisme is voor het denken een maat. Het is een zoeken naar waarheid.
Scepticisme is de vorm die het twijfelen aanneemt als het filosofisch wordt. Het is een verfijnd twijfelen. Een geraffineerd afwegen.
Het is zorgvuldig vragen “waarom is dit zo?” en “waarom dit verkiezen boven dat?”

2.3 Schets van een sceptisch filosoferen

De scepticus zoekt het ontwijfelbare. Hij zoekt in wat daarover kan worden gezegd, uitgesproken, gedacht… Hij weegt wat kan worden gezegd, uitgesproken, gedacht… en vraagt: “maar waarom is dat zo?” En hij herhaalt die vraag zolang de vraag zinnig blijft.

Wat betekent het dan dat de vraag van de scepticus zinnig blijft?
Niets anders dan dat het begrijpelijk is en blijft dat, dat waarvan gevraagd wordt waarom het is zoals het is, is zoals het is met een reden. Maar als het begrijpelijk is dat, dat wat is zoals het is, is zoals het is met een reden, dan wil de scepticus weten wat die reden is.
Wordt er dus een reden gegeven, gevonden, gedacht… dan weer vraagt hij “waarom is dat zo?”
Dit wordt herhaald…
Herhaald…
Herhaald…
Herhaald, totdat blijkt dat:

a.    Dat waarvan wordt gevraagd waarom het is zoals het is, is zoals het is omwille van dat waarvan niet meer zinnig kan worden gevraagd waarom het is zoals het is.
Het ontwijfelbare is dan gevonden.

Vooralsnog gebeurt dit niet…
Voorlopig lijkt het mogelijk bij alles de vraag te stellen “waarom is dit zo?”, zodanig dat de vraag zinnig blijft.

b.    Dat waarvan wordt gevraagd waarom het is zoals het is, is zoals het is omwille van iets waarvan wel kan worden gevraagd waarom het is zoals het is, maar niet kan worden aangegeven waarom het is zoals het is.
Alles blijkt dan op een aanname te rusten.
En deze kan worden betwijfeld.
Immers, ze heeft een negatie en die is als aanname ook een mogelijkheid.
Dit wil zeggen dat er tussen mogelijke aannames gekozen is, dat er één verkozen was.
De vraag van de scepticus is dan “waarom dit verkiezen boven dat?”
Maar omdat dat wat verkozen is, een aanname is, kan niets deze vraag beantwoorden…
De vraag van de scepticus blijft “waarom dit verkiezen boven dat?”

2.4 De vertwijfeling

Vertwijfeling is de wanhoop van de filosoof. Het is paralyse in het zicht van het onmogelijke als enige mogelijkheid. Want onmogelijk is het om te kiezen en onmogelijk om te wonen in de besluiteloosheid.
De vertwijfeling draagt in zich het bewustzijn van haar onhoudbaarheid. Dat is precies wat haar ondraaglijk maakt.
De vertwijfelde lijdt aan zijn denken. En wordt de vertwijfelde niet elders heen verleid, dan kan hij breken onder het gewicht van de afwezigheid van waarheid. Zijn denken slaat de hand aan zichzelf… Nihilisme heet de gang van zijn kadaver als het post mortem nog gaat…

2.5 Het nihilisme

“Niets is in het ontwijfelbare gegrond! Niets is waarlijk gegrond! … Niets is waar! …”
Dit is nihilisme.
Nihilisme is een gewelddadige cryptodogmatische ontsnapping uit een diepe vertwijfeling.
Want uit de constatering dat het sceptische zoeken keer op keer niet tot het ontwijfelbare leidt, volgt niet dat het ontwijfelbare niet is, maar enkel dat het vooralsnog niet gevonden is en dat het onduidelijk is of het gevonden worden kan. Bovendien wil degene die de uitspraak doet “er is geen waarheid”, ermee zeggen dat het waar is, voor hem, voor iedereen en voor altijd dat waarheid niet bestaat. De uitspraak “er is geen waarheid” is dan niets meer dan een zelfcontradictoir dogma, dat zoals alle dogma’s aan wordt genomen als zijnde waarheid.
Het nihilisme kan zich alleen staande houden door gewelddadig te proclameren dat waarheid niet bestaat. Het is hard de ogen dichtknijpen en roepen “er is geen waarheid! Er is geen waarheid! …”
 


Deel II
Radicale twijfel


 
Hoofdstuk 3



3.0

Ik stel een vraag… herhaaldelijk… Ik noem het “de waarom vraag.”

“Waarom is dit zo?” herhaal ik tegen alles wat ik bevraag.
Maar mijn vraag dan… door wie, door wat wordt die bevraagd…
Van al wat ik om een antwoord heb gevraagd komt geen antwoord… ik heb dus tijd om te kijken naar mijn vraag…

3.1 Opnieuw

Langzaam is in mijn leven twijfel ontwaakt.
Ik heb het begeleid, geboetseerd en verfijnd, in de hoop dat het mij tot het ontwijfelbare leidt…
Tot niets anders dan wanhoop, vertwijfeling en geweld heeft het geleid…
Het keert zich nu tegen zichzelf…

3.2 Waarom is “waarom is dit zo?” zo?

“Waarom is dit zo?”… Er is iets raars aan de hand met deze vraag. De vraag in het aanzicht waarvan niets lijkt stand te houden…
Waarom is dit zo?

De vraag vraagt iets van dat waarvan iets wordt gevraagd… Het dwingt het zich te verantwoorden… Het wil een antwoord, en eigenlijk meer… het wil antwoorden.
Want vraag ik van iets, waarom het zo is, waarom het is zoals het is, dan vraag ik naar dat wat maakt dat het is zoals het is. “Waarom zo?” in de zin van omwille waarom zo.
Maar ook: vraag ik van iets, waarom het zo is, waarom het is zoals het is, dan vraag ik waarom het niet anders is. “Waarom zo?” in de zin van waarom niet anders. 
Anders gezegd; de vraag “waarom is dit zo?” brengt van dat waarvan wordt gevraagd waarom het zo is, twee zaken ter sprake: zijn zijn als gevolg zijn en zijn zijn als zichzelf zijn.
De vraag roept bij mij twee woorden op: “oorzakelijkheid” en “identiteit”. Of: de vraag “waarom is dit zo?” bevraagt het bevraagde zo dat het verschijnt in het licht van oorzakelijkheid en identiteit.

3.3 Oorzakelijkheid

Oorzakelijkheid wordt ter sprake gebracht als de vraag “waarom is dit zo?” van dat waarvan het vraagt waarom het zo is, vraagt, omwille waarvan is het zoals het is.
Oorzakelijkheid is hoe oorzaak en gevolg aan elkaar gebonden zijn.
In het licht van oorzakelijkheid verschijnt dat waarvan wordt gevraagd waarom het zo is zoals het is, als een gevolg van een oorzaak. En dat omwille waarvan dat wat is zoals het is is zoals het is, verschijnt in het licht van oorzakelijkheid als een oorzaak van een gevolg.
Zoals dus de vraag “waarom is dit zo?” van dat waarvan wordt gevraagd waarom het is zoals het is, ter sprake brengt zijn zichzelf zijn. Zo brengt ook oorzakelijkheid van de oorzaak ter sprake zijn, als oorzaak, zichzelf zijn, en van het gevolg, zijn, als gevolg, zichzelf zijn.
Oorzakelijkheid brengt dus van oorzaak en van gevolg identiteit ter sprake.
Anders gezegd: identiteit wordt in oorzakelijkheid verondersteld.
Ik zal daarom niets meer van de oorzakelijkheid zelf zeggen, maar kijken naar wat identiteit mij zeggen kan. Blijkt dat helder dan zal het de oorzakelijkheid ophelderen.

3.4 Identiteit

Identiteit wordt ter sprake gebracht als de vraag “waarom is dit zo?” van dat wat is zoals het is, vraagt waarom het zo is.
Identiteit lijkt de naam te zijn van een obscure relatie die iets met zichzelf heeft als het zichzelf is en we ervan zeggen dat het is zoals het is.
In het licht van identiteit verschijnt dat waarvan wordt gevraagd waarom het zo is, als dat wat zichzelf is, als dat wat is zoals het is.
Maar hoe langer ik bij dat “ zichzelf is” en “ is zoals het is” blijf staan hoe meer het mij blijkt te zeggen. Het zegt dat dat wat zichzelf is, zichzelf is, dat het is zoals het is, maar ook dat het is.
Met andere woorden brengt identiteit van dat wat zichzelf is ter sprake dat het is, dat het zichzelf is en dat het is zoals het is.
Maar er wordt meer ter sprake gebracht. Want van dat wat is zoals het is, dat wat zichzelf is, wordt, als er wordt gezegd dat het zo is zoals het is, tegelijkertijd ook gezegd dat het niet zo is zoals het niet is.
Identiteit brengt dus ook ter sprake, van dat wat zichzelf is, dat wat het niet is. En wel zo dat, dat wat zo is zoals het is en dat wat het niet is elkaar uitsluiten, en aldus bepalen, binnen een tijd die zichzelf is en waarin zij zijn zoals ze respectievelijk zijn.
Nu zal ik, enkel omwille van de overzichtelijkheid, een onderscheid introduceren, binnen de identiteit, tussen structuur en inhoud.

3.4.a Identiteit, structuur

Van dat wat zichzelf is, brengt identiteit, zoals hierboven bleek, ter sprake dat het is, dat het zichzelf is, dat het is zoals het is en dat wat het niet is. Wat ter sprake gebracht is, noem ik de inhouden van identiteit. In de volgende paragraaf zal ik er meer over te spreken komen. 
De verhouding tussen de verschillende inhouden van identiteit, binnen de identiteit zelf, noem ik de structuur van identiteit. Daarmee heb ik de houding die de inhouden ten opzichte van elkaar aannemen voor ogen.
De inhouden van identiteit, die erdoor ter sprake zijn gebracht wanneer dat wat zichzelf is in het licht van identiteit geplaatst werd, de inhouden dus van de identiteit van dat wat zichzelf is: “dat het is”, “dat het zichzelf is” en “dat het is zoals het is” lijken elkaar te omhelzen. Daarmee een eenheid vormend die een houding van uitsluiten en bepalen aanneemt vis-à-vis de inhoud “dat wat het niet is”.
Deze houding is zo weerbarstig dat het hernoemd kan worden als wet: de wet van non-contradictie.
Dat wat zichzelf is, kan niet tegelijkertijd ook dat zijn wat het niet is.
De wet van non-contradictie wordt hier dus begrepen als een structuur van identiteit.
Dus als naam voor de houding die bepaalde inhouden van identiteit ten opzichte van elkaar aannemen.
Stilstaand bij deze houding, deze structuur, merk ik op dat er nog een inhoud van identiteit aan het licht is gebracht, namelijk “tijd”. 
Tijd komt als inhoud van identiteit aan het licht als ik opmerk dat de inhouden die elkaar uitsluiten en bepalen dat enkel doen binnen een bepaalde tijd die “moment” kan worden genoemd en die als ruimte fungeert voor de inhouden om elkaar daarbinnen uit te sluiten en te bepalen.
Dat wat zichzelf is, kan niet tegelijkertijd ook dat zijn wat het niet is.
Buiten dit tegelijkertijd blijkt een verhouding van uitsluiten en bepalen van de inhouden van identiteit niet mogelijk.
Dit is hoe tijd blijkt, als moment (genoemd “tegelijkertijd”), als inhoud van identiteit.

3.4.b Identiteit, inhoud

Wat door identiteit ter sprake gebracht is, toen dat wat zichzelf is geplaatst werd in het licht van identiteit, heb ik de inhouden van identiteit genoemd.
Van dat wat zo is zoals het is, is ter sprake gebracht: 
dat het is”, “dat het zichzelf is”, “dat het is zoals het is”, “dat wat het niet is” en “tijd”. Anders gezegd is dit wat identiteit veronderstelt.
De inhouden “dat het is”, “dat het zichzelf is” en “dat het is zoals het is” brengen, ieder afzonderlijk, van dat wat zo is zoals het is, weer ter sprake “dat het is”.
Met andere woorden veronderstelt, bijvoorbeeld, te zeggen van dat wat zo is zoals het is “dat het zichzelf is”, “dat het is”.
“Dat wat het niet is” brengt van dat wat, dat wat zo is zoals het is, niet is, ter sprake “dat het is”.
Van dat waarvan wordt gezegd “dat het is” of van dat waarvan identiteit iets ter sprake heeft gebracht, en het ter sprake gebrachte weer ervan ter sprake brengt dat het is, wordt het zijn aan het licht gebracht.
Geplaatst in het licht van “dat het is” wordt van dat waarvan wordt gezegd dat het is, ter sprake gebracht zijn zijn.
Al dat waarvan kan worden gezegd “dat het is” is (is is hier, grammaticaal noodzakelijke, plaatsvervanger van zijn).
En als ik dat opgemerkt heb, merk ik ook dat wat gezegd is en gezegd worden kan, gezegd werd of gezegd zou kunnen worden, en dat het zeggen zegt dat er een zegger is, die ook horen kan, en dat het gezegde gezegd is zoals het hoort gezegd te worden. Zoals het hoort wil zeggen: met tekens en volgens bepaalde regels. Taal.
Ik zeg bijvoorbeeld niet van dat wat is dat het zijn, maar dat het is. En als ik zeg dat ik zeg, dan zeg ik dat ik zeg. Ik.
Als ik bij de inhouden van identiteit stilsta, komen “zijn”, “ik” en “taal” aan het licht; zij blijken ook als inhouden van identiteit.


3.5 Verder?

Begrijp ik nog steeds waarover ik spreek? Kan ik nog verder?
Ter beantwoording van deze vragen beperk ik me tot twee punten.
Één: identiteit veronderstelt identiteit.
Want wat betekent het anders dat de identiteit van dat waarvan wordt gevraagd waarom het is zoals het is, ervan ter sprake brengt dat het is zoals het is?
Wat betekent het dat de inhoud “dat het is” van dat wat zo is zoals het is ter sprake brengt dat het is, behalve dat deze inhoud zichzelf veronderstelt?
De houding die verschillende inhouden van identiteit ten opzichte van elkaar aannemen, en die gekarakteriseerd is als de wet van non-contradictie, is bepalend voor het begrijpen van identiteit. Dat wat zo is zoals het is kan alleen begrepen worden als dat wat zichzelf is, als dat wat is zoals het is, als bepaalde inhouden van diens identiteit een bepaalde houding van uitsluiten en bepalen ten opzichte van elkaar aannemen binnen een tijd die zichzelf is (een moment dat “tegelijkertijd” heet). Gebeurt dit niet dan is begrip uitgesloten.
Maar ook hier wordt identiteit verondersteld, want als ik zeg dat bepaalde inhouden een bepaalde houding ten opzichte van elkaar aannemen binnen een bepaalde tijd, gebruik ik identiteit. Ik heb immers bepaalde inhouden, een bepaalde houding en een bepaalde tijd op het oog. Ze zijn identificeerbaar, onderscheidbaar, maar zelf weer noodzakelijk voor het begrijpen van identiteit.
Identiteit veronderstelt identiteit.
Als ik bij identiteit stilsta komen verschillende zaken, die ik de inhouden van identiteit heb genoemd, aan het licht. Deze worden door identiteit verondersteld. In de hoop dat ze mij meer over identiteit kunnen vertellen sta ik er bij stil maar ontdek dan dat ze zelf identiteit veronderstellen…
Ze kunnen mij niets vertellen over identiteit. Het lijkt erop dat ik identiteit moet begrijpen om identiteit te kunnen begrijpen.
Identiteit verwijst uiteindelijk naar zichzelf. Ik begrijp identiteit als ik identiteit begrijp.
Ik vermoed dat dit geen begrip is, maar pragmatisch gezien, positieve circulariteit.

Twee: waarom kan dat wat is zoals het is, niet tegelijkertijd ook dat zijn wat het niet is?
De wet van de non-contradictie blijkt als structuur van identiteit.
Dat wat zichzelf is, kan niet tegelijkertijd ook dat zijn wat het niet is.
Als dat wat zo is zoals het is, tegelijkertijd ook dat is wat het niet is dan begrijp ik niet wat het is. Ik heb dan een minimaal begrip van wat ik zeg. Ik weet alleen dat wat ik zeg niet kan, of dat als het kan ik niet meer begrijp wat ik zeg.
Maar waarom kan dat wat zo is zoals het is, niet tegelijkertijd ook dat zijn wat het niet is?
Is deze vraag nog zinnig?
Ik balanceer hier, ik probeer…
Dat wat ik nu in twijfel probeer te trekken is iets wat ik reeds in mijn vragen heb geaccepteerd. In die zin wil de vraag “waarom is dit zo?” hier meer vragen dan het kan vragen.
Maar wat bedoel ik dan hier met “meer”?
Dat “meer” zou de reden moeten zijn waarom iets wat is zoals het is niet ook tegelijkertijd dat kan zijn wat het niet is. Ik probeer naar zo een reden te wijzen maar ik faal. Juist omdat ik de vraag “waarom is dit zo?” alleen kan stellen bij gratie van dat wat ik nu probeer te bevragen. Dat dit zo is bleek uit het stilstaan bij de vraag “waarom is dit zo?” en bij dat wat het zelf ter sprake heeft gebracht.
Ik moet stoppen. Maar ik wil niet.
Ik ben niet tevreden. Ik wil begrijpen waarom dat wat zo is zoals het is niet ook tegelijkertijd kan zijn wat het niet is. Maar ik kan dit niet begrijpen, omdat begrijpen nu juist vraagt dat ik dit accepteer, dat ik dit niet bevraag.
Ik begrijp wat ik doe. Ik blijf begrijpelijk…
Maar begrijpelijk zijn is niet waarnaar ik verlang. Het ontwijfelbare, dat is wat ik verlang.
Op weg naar het ontwijfelbare kom ik tot de grens van het begrijpelijke. En ik moet bij die grens blijven staan als ik begrijpelijk wil blijven en als ik wil blijven begrijpen.
Maar ik kan het niet laten te denken dat het ontwijfelbare misschien daarachter nog blijft. Dat achter de grens van het begrijpelijke…

Ik kan niet meer, nu niet…

 
0.0 Voorlopige afsluiting

Ik ben weer waar ik was vóór ik het verslag begon te schrijven, vóór een zoeken opnieuw dus…
Ik verlang nog steeds naar het ontwijfelbare en ik zoek het nog steeds.
Ik heb laten zien hoe dat verlangen geboren is. Hoe ik op zoek ben gegaan en waar mijn zoeken mij heeft gebracht.
Mijn verslag eindigt daar waar een nieuw verslag van een geboorte van een verlangen naar het ontwijfelbare en van een zoeken ernaar zou kunnen beginnen…